AL HAMDULILLAHI RABBIL `ALAMIEN
AS SALAATU WASSALAAMU `ALA RASULENAA MUHAMMED
WA `ALAA AALIHIE WE SAHBIHIE ADJMA`IEN.
(Van de onderstaande aayaat (Qur'anische verzen) wordt slechts de Nederlandse betekenis beschreven!)
Karoen behoorde tot het volk van Moesa (as). Hij was de zoon van Musa (as)'s oom. En hij gedroeg zich schandalig tegenover Musa (as) en zijn volk. Allaahu Ta`ala had hem zoveel schatten gegeven dat de sleutels van de schatkisten met moeite door een groep sterke mannen gedragen konden worden. Allaahu Ta`ala gaf Karoen die rijkdommen om hem hier op aarde te beproeven.
Door zijn rijkdom luisterde Karoen niet naar Allaahu Ta`ala en Musa (as). Moslims probeerden hem naar het juiste weg (de Islaam) te brengen. Daarom zei een groep goede moslims onder zijn volk aan Karoen: Ga niet zo uitbundig met je rijkdom toejuigen. Ga niet zo met je rijkdom opscheppen. Wees Allaahu Ta`ala dankbaar voor wat Hij jou gegeven heeft. Allaahu Ta`ala houdt niet van hen die uitbundig toejuigen met hun rijkdom. Allaahu Ta`ala houdt niet van mensen die opscheppen met hun rijkdom. Allaahu Ta`ala houdt niet van mensen die ondankbaar zijn aan Allaahu Ta`ala. En probeer met wat Allaahu Ta`ala jou gegeven heeft de Woning van het Hiernamaals (Djannah) te krijgen. Geef je rijkdom aan liefdadigheid, armen, behoeftigen en verricht goede werken (iemaan, salaat, zakaat, sawm, hadj ...), zodat je dichter bij Allaahu Ta`ala kunt komen. Je hebt immers alles van Allaahu Ta`ala gekregen en je moet het ook op weg van Allaahu Ta`ala uitgeven. Als je dat doet dan zal Allaahu Ta`ala je in het Hiernamaals (Akhirah) belonen met Zijn Aangezicht en het Paradijs (Djannah).
Vergeet je aandeel hier op deze wereld niet. Vergeet niet de noodzakelijke behoeften, zoals eten, drinken, kleden, werken, wonen, in dit leven. Mensen die veel aan hun rijkdommen denken worden mislukkelingen. Want ze worden egoistisch en gierig. Ze denken alleen aan hun zelf en niet aan armen. Ze vergeten dat alles wat ze bezitten eigenlijk van Allaahu Ta`ala is. Ze geven hun geld niet op weg van Allaahu Ta`ala maar op weg van de schytaan: ze worden gierig, ze betalen hun zakaat niet, ze geven geen sadaqa aan de armen, ze leven een lux leven, ze drinken alkohol, ze scheppen op met hun bezittingen, ze verspillen hun geld....
Karoen was zo'n mislukkeling. Hij gaf zijn geld uit op weg van de schaytaan en niet op weg van Allaahu Ta`ala. Vandaar dat de moslims hem probeerden te overtuigen van zijn fouten.
We moeten niet vergeten dat Allaahu Ta`ala recht op je zelf heeft: geloof in Allaahu Ta`ala en alles wat Allaahu Ta`ala aan ons gegeven heeft door Zijn Profeten, aanbid geen ander godheid dan Allaahu Ta`ala en zeg niet dat buiten Allaahu Ta`ala andere godheden zijn. Je eigen lichaam heeft recht op jou: doe geen dingen die Allaahu Ta`ala jou verboden heeft maar doe wat Allaahu Ta`ala jou geboden heeft. Dus doe geen haraam dingen maar halaal dingen. Je gezin heeft recht op jou: bescherm, voed en kleed hen. Andere mensen hebben recht op jou.
De moslims zeiden aan Karoen: Doe goed aan alles wat Allaahu Ta`ala geschapen heeft, zoals Allaahu Ta`ala aan jou goed heeft gedaan en streef niet naar verderf op de aarde. Ga geen oorlog maken, ga niet stelen, ga niet liegen, ga niet schelden, ga niet bedelen, ga niet vechten, ga geen haraam dingen eten en drinken, ga de natuur die Allaahu Ta`ala heeft geschapen verpesten, want Allaahu Ta`ala houdt niet van de verderfzaaiers niet.
Toen Karoen dit hoorde, was hij zo blind en arrogant dat hij zei: Al die rijkdommen heb ik verdiend door mijn kennis, vaardigheid, hard werk en slimheid. Allaahu Ta`ala heeft mij dit alles gegeven omdat ik het echt verdiend heb en omdat Allaahu Ta`ala van mij houdt. Waarom zou ik dan iets ervan aan de armen en behoeftigen geven?. Want alleen ik heb recht op al mijn rijkdommen, en niemand anders.
Het duurde niet lang of Allaahu Ta`ala nam hem onder handen. Wist Karoen dan niet dat Allaahu Ta`ala voor zijn tijd generaties van mensen heeft vernietigd door hun ongeloof, opschepperij, arrogantie, gierigheid en ondankbaarheid, die sterker waren dan Karoen en die meer rijkdom bijeengebracht hadden?. Maar de boosdoeners worden niet langdurig over hun zonden ondervraagd, omdat ze heel veel zondes hebben.
Karoen bleef opscheppen en ondankbaar en ongehoorzaam. Op een dag kwam Karoen en zijn bedienden in pracht en praal naar buiten, naar hun volk. Zij die net als Karoen van het leven hier op aarde hielden en al het aardse pracht en praal wensten zeiden: Ach hadden wij toch hetzelfde rijkdom als wat Allaahu Ta`ala aan Karoen gegeven heeft. Hij is wel iemand met geweldig veel bezit. Zij waren jaloers op de rijkdom van Karoen.
Maar de goede moslims aan wie kennis in de Islaam gegeven was zeiden: Wee jullie, Allaahu Ta`alas beloning in Djannah is beter voor wie gelooft in de Islaam en goede daden verricht, dan al die pracht en praal. En Allaahu Ta`ala geeft deze beloning aan hen die geduldig zijn, en niet veel aan de pracht en praal van deze wereld geven.
Allaahu Ta`ala gaf Karoen genoeg tijd om berouw te tonen en terug te keren naar de Islaam. Maar het was te vergeefs. Uiteindelijk liet Allaahu Ta`ala de aarde met hem en zijn huis wegzinken en er was niemand die hem tegen Allaahu Ta`ala kon helpen. Hij kon zichzelf niet eens beschermen. Noch zijn rijkdommen, noch zijn familie, noch zijn vrienden, noch zijn bedienden en noch zijn trots kon hem redden van de ondergang en de dood.
En zij die de vorige dag nog in plaats van Karoen gewenst hadden zeiden 's morgens: O wee, Allaahu Ta`ala voorziet ruimschoots in het levensonderhoud van wie van Zijn dienaren Hij wil en Hij vermindert in levensonderhoud van wie van Zijn dienaren Hij wil. Als Allaahu Ta`ala ons niet een gunst had bewezen, dan had Hij ons net als Karoen laten wegzinken. Want wij wilden hetzelfde worden als Karoen. O wee, het gaat de ongelovigen niet voorspoedig.
Voor mensen die iemaan doen in Allaahu Ta`ala en in alles wat Allaahu Ta`ala aan Zijn profeten heeft gegeven, gehoorzaam en dankbaar zijn aan Allaahu Ta`ala, geduldig zijn, niet opscheppen, niet onrecht doen... is er een beloning van Allaahu Ta`ala: Dat is de Woning voor het Hiernamaals. Wij geven het Paradijs aan hen die niet op aarde opschepperig rondlopen en geen verdorvenheid op aarde zaaien. En het (goede) uiteinde komt de godvrezenden toe. Voor hen die met een goede daad komt is er iets beters dan dat. Voor hem die met een slechte daad komt.. aan hen die slechte daden begaan hebben wordt slechts vergolden wat zij gedaan hebben.
Wa'l hamdulillaahi Rabbi'l `aalamien